Kort geding rechtbank Overijssel, vonnis 3 juni 2020
Huurder van een horecabedrijfsruime komt (nog) geen opschortingsrecht toe, ondanks de gedwongen sluiting. Een gedwongen sluiting belet op zichzelf niet de betaling van de huurprijs.
Betalingsonmacht die het gevolg is van omstandigheden die voor rekening of risico van huurder komen, levert in beginsel geen geslaagd beroep op overmacht op. Opschorting van de volledige huur gaat ook te ver.
Coronamaatregelen waardoor het horecabedrijf gedwongen de deuren moet sluiten is geen gebrek. De Voorzieningenrechter oordeelt dat op grond van de algemene bepalingen huurder verantwoordelijk is voor de vereiste vergunningen voor de uitoefening van zijn bedrijf en dat intrekking van een vergunning geen aanleiding is voor enige actie tegen de verhuurder. Volgens de Voorzieningenrechter is daarmee contractueel gezien het risico van de gedwongen sluiting bij de huurder gelegd.
In rechtsoverweging 6.2 en 6.3 overwoog de Voorzieningenrechter als volgt:
6.2
Voor zover Urbana ook bedoeld heeft te betogen dat de van overheidswege gedwongen sluiting een gebrek oplevert dat tot huurvermindering moet leiden, overweegt de kantonrechter het volgende. Een gebrek is elke op het gehuurde betrekking hebbende omstandigheid die het genot ervan beperkt. Daaronder kan ook een wettelijk voorschrift vallen dat het gebruik van het gehuurde verbiedt of inperkt (zie onder meer HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7337, rov. 3.4.4. en de aldaar geciteerde parlementaire geschiedenis). De vraag is vervolgens of de gedwongen sluiting krachtens overheidsvoorschrift een aan de huurder toe te rekenen omstandigheid is. Als dat namelijk het geval is, dan is van een gebrek (toch) geen sprake, zo volgt uit artikel 7:204 lid 2 BW. In dat geval heeft de huurder dus geen recht op huurvermindering. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat de sluiting voor rekening van Urbana komt, omdat artikel 2.5.1 van de toepasselijke algemene bepalingen erop neerkomt dat de huurder moet zorgen voor de vergunningen die hij voor de uitoefening van het bedrijf nodig heeft en dat intrekking van een vergunning geen aanleiding kan geven tot enige actie tegen de verhuurder. Contractueel gezien is daarmee het risico van de gedwongen sluiting bij de huurder gelegd. Ook is verdedigbaar dat de sluiting van overheidswege een omstandigheid is die ingevolge artikel 6:75 BW krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de huurder komt (vgl. HR 1 februari 2008, ECLI:N:HR: 2008:BB8098).6.3
Dit alles neemt niet weg dat partijen zich jegens elkaar overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid dienen te gedragen. [eiseres] heeft aangeboden met Urbana in overleg te treden over een gedeeltelijk betalingsuitstel vanwege de gedwongen sluiting van haar deuren. [eiseres] heeft uitgelegd dat zij met andere huurders dergelijk overleg ook (met succes) heeft gevoerd, waardoor er een voor beide partijen acceptabele oplossing is bereikt. Dit lijkt een redelijke oplossingsrichting. Urbana kan deze handreiking wellicht alsnog aannemen.
Voor de volledige uitspraak klik hier:https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak/?ecli=NL:RBOVE:2020:1906
Heeft u vragen over dit onderwerp of advies nodig, neem dan geheel vrijblijvend contact op!