Verruiming vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekering

Uitspraak Hof van Justitie 14 mei 2020

Op grond van Europese richtlijnen kunnen rechtzoekenden met een rechtsbijstandsverzekering al jaren een eigen advocaat inschakelen vanaf het moment dat zij in een juridische procedure verwikkeld raken en het voorval is gedekt. Dit recht is voor Nederland vastgelegd in art. 4:67 en 4:68 van de Wet op het Financieel Toezicht (Wft.).

Artikel 4:67 Wft bepaalt dat de rechtsbijstandverzekeraar ervoor moet zorgen dat in de verzekeringsovereenkomst uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekeringnemer vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen:

  1. om zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
  2. indien zich een belangenconflict voordoet.

Altijd recht op een advocaat naar keuze?

Een in de praktijk veel gehoord misverstand is dat op kosten van de rechtsbijstandverzekeraar voor ieder juridisch geschil een vrije advocaat keuze geldt. Dat is niet het geval. In de regel worden rechtsbijstandverzekeringen afgesloten op basis van een zogenaamde ‘naturapolis’. Dat betekent dat de verzekeraar anders dan in geld uitkeert: De rechtsbijstandverzekeraar vergoedt in beginsel niet de kosten van een advocaat, maar voorziet de verzekerde van rechtshulp. De verzekerde wordt daarom meestal bijgestaan door een jurist of advocaat die bij de rechtsbijstandverzekeraar werkzaam is. Alleen in de hierboven genoemde gevallen 1 en 2 uit artikel 4:67 Wft geldt een vrije advocaat keuze. Maar wat valt er onder een ‘gerechtelijke of administratieve procedure’ ?

Omdat artikel 4:67 Wft is opgesteld op basis van Europese richtlijnen, is het aan het Europese Hof van Justitie om duidelijkheid over de reikwijdte van deze termen te verschaffen. Eerder al werd duidelijk dat het erop neer komt dat met een gerechtelijke of administratieve procedure doorgaans een procedure wordt bedoeld waarvoor (op basis van de wet) verplichte procesvertegenwoordiging geldt. In 2013 voegde het Hof hieraan toe dat dat de vrije advocaat keuze ook geldt wanneer er geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt (bijvoorbeeld in huurrecht zaken bij de kantonrechter). En in 2016 voegde het Hof hieraan toe dat de vrije advocaat keuze niet alleen geldt voor procedures bij een rechterlijke instantie in eigenlijke zin (zoals de rechtbank of het gerechtshof), maar ook bij administratieve procedure’s bij een bestuursorgaan, zoals bij de gemeente en het UWV.

Het Europese hof gaat een stap verder en heeft beslist dat de in België wettelijk geregelde buitengerechtelijke en gerechtelijke bemiddelingsprocedure ook onder de term ‘gerechtelijke procedure’ valt zoals is gedefinieerd in de EU-richtlijn. Volgens het hof kan elke fase die mogelijk tot een juridische procedure leidt, dus ook de fase die aan een rechtszaak vooraf gaat, onder het begrip ‘gerechtelijke procedure’ vallen.

Geldt de verruiming ook voor Nederland?

De uitspraak van het Europese Hof was naar aanleiding van een Belgische zaak, maar betoogd wordt dat deze ook van toepassing is in Nederland, omdat het Europese Hof is gevraagd een Europese richtlijn die voor alle Europese landen geldt te interpreteren. Het Hof is er immers om ervoor te zorgen dat het Europees recht in alle landen op dezelfde manier wordt toegepast (uniforme uitleg). Een rechtsbijstandsverzekeraar kan het verzoek om een eigen advocaat in te schakelen in de buitengerechtelijke fase dan ook niet af doen met het argument dat het hier een Belgische zaak betrof.

Volgens het Verbond van Verzekeraars is de uitspraak van het Europese hof niet van toepassing op Nederlandse rechtsbijstandverzekeringen, zo laat de belangenvereniging voor schade- en levensverzekeraars weten. In tegenstelling tot België is volgens het Verbond geen sprake van een wettelijk geregelde en met waarborgen omklede bemiddelingsprocedure. Rechtsbijstandverzekeraars zijn daarom van mening dat de uitspraak geen invloed heeft op de Nederlandse situatie. De Orde van Advocaten en verschillende advocaten denken daar anders over, de meningen zijn dus verdeeld! 

Geschillenregeling en second opinion

Artikel 4:68 Wft bepaalt dat de rechtsbijstandverzekeraar ervoor moet zorgen dat in de verzekeringsovereenkomst uitdrukkelijk wordt voorzien in een scheidsrechterlijke procedure (geschillenregeling) om geschillen tussen de verzekerde en de rechtsbijstandverzekeraar op te lossen. Deze geschillen kunnen onder meer gaan over:

  • de (juridische) haalbaarheid van de zaak;
  • de aanpak van de zaak;
  • het aangaan van een minnelijke regeling/schikking;
  • de beslissing om geen gerechtelijke procedure te starten.

De geschillenregeling geeft de verzekerde in de regel de mogelijkheid van een second opinion door een onafhankelijk derde. Dit zal vaak een advocaat zijn die de verzekerde zelf kiest. In dat geval vergoedt de rechtsbijstandverzekeraar de kosten van de second opinion.

De verplichting om te voorzien in een geschillenregeling geldt volgens artikel 4:68 lid 2 Wft echter alleen voor het geval de verzekerde wordt bijgestaan door een jurist of advocaat in dienst van de rechtsbijstandverzekeraar of een door haar aangewezen schaderegelingsbureau. De geschillenregeling geldt dus niet in het geval al gebruik is gemaakt van de vrije advocaat keuze.

Voor een  meningsverschil of een bepaald juridisch geschil van de verzekerde wel of niet onder de dekking van de rechtsbijstandverzekering valt, kan de verzekerde terecht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of een gerechtelijke procedure bij de civiele rechter starten. Op dat soort kwesties ziet de geschillenregeling niet.

 

Indien u gerbuik wilt maken van de vrije advocaat keuze, meld de zaak dan bij uw verzekeraar voordat u uw advocaat opdracht geeft! Heeft u vragen over dit onderwerp of dreigt er een rechtzaak, neem dan geheel vrijblijvend contact met mij op.

Maximering huurprijsverhoging voor alle vrije sector woningen

Nieuws 18 mei 2020

Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt met maatregelen om de woningmarkt voor starters en mensen met een middeninkomen beter toegankelijk te maken. De minister maximeert de jaarlijkse huurverhogingen voor de hele vrije sector, wil een opkoopbescherming invoeren en gaat het mogelijk maken om tijdelijke huurcontracten tijdelijk te verlengen (tot maximaal 3 jaar). Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel.

Maximale huurprijsstijging geldt voor alle vrije sector woningen

Op grond van de plannen van de minister geldt voor verhoging van de huurprijzen voor alle vrije secor woningen een maximum van inflatie+2,5%. Op dit moment geldt er voor deze categorie woningen geen maximum en is een jaarlijkse huurverhoging van inflatie+5% geen uitzondering. De maatregelen gelden voor alle vrije sector woningen, dus niet alleen voor de middenhuren.

De maatregel om de stijging van de huurprijzen van vrije sectorwoningen te maximeren is tijdelijk: 3 jaar.

Opkoopbescherming

Gemeenten krijgen op grond van de plannen van de minister de mogelijkheid om in buurten waar dat nodig is een opkoopbescherming in te voeren. Dit moet voorkomen dat betaalbare koopwoningen voor starters en mensen met een middeninkomen worden opgekocht door beleggers voor de verhuur. De opkoopbescherming moet een instrument worden van gemeenten. Die moeten bepalen voor welke schaarse goedkope en middeldure koopwoningen in hun gemeente de opkoopbescherming moet gaan gelden.

Aankoop voor verhuur is volgens de plannen niet altijd ongewenst en moet in specifieke gevallen mogelijk blijven, bijvoorbeeld voor ouders die voor hun studerende kinderen een woning kopen of wanneer de eigenaar van de woning deze zelf wenst te gaan verhuren of voor woningen die onderdeel zijn van een winkel –, kantoor – of bedrijfspand. Voor die gevallen zal – in de buurten waar de opkoopbescherming geldt- een vergunning kunnen worden verleend.

De opkoopregeling maakt een behoorlijk inbreuk op het eigendomsrecht en zal mogelijk leiden tot een waardedaling van de woningen in de buurten waar deze opkoopbescherming geldt.

Verlenging tijdelijke huurcontracten

De in het kader van de Wet Doorstroming Woningmarkt in 2016 ingevoerde tijdelijke huurovereenkomst voor maximaal twee jaar (zelfstandige woonruimte) dient- als het aan de minister ligt –  te kunnen worden verlengd met één of twee jaar tot een maximum periode van in totaal drie jaar. Ook overweegt zij het mogelijk te maken een minimumhuurtermijn af te spreken. Op dit moment is dat nog niet mogelijk, want de huurder heeft bij tijdelijke contracten altijd de mogelijkheid tussentijds op te zeggen.

Het wachten is nu op het wetsvoorstel, zodat er concreet iets valt te zeggen over de aangekondigde plannen van de minister.

 

Klik op de link hieronder voor de aankondiging van de plannen van de minsiter door de Rijksoverheid:

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/05/15/jaarlijkse-huurverhoging-vrije-sector-gemaximeerd

Houden van het hoofdverblijf in het gehuurde en het bewijs daarvan

De verplichting van een huurder tot het houden van het hoofdverblijf in het gehuurde is een veel voorkomend onderwerp in de rechtspraak. De meeste verhuurders hebben er belang bij dat hun huurder hoofdverblijf in het gehuurde houdt, maar realiseren zich niet dat een huurder daar niet automatisch toe is verplicht. Deze verplichting volgt namelijk niet uit de wet, maar dient expliciet in de huurovereenkomst te zijn opgenomen. Maar zelfs een expliciete verplichting tot het houden van het hoofdverblijf biedt niet altijd soelaas wanneer de huurder zijn hoofdverblijf niet (uitsluitend) in het gehuurde houdt. Zo oordeelde de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam in 2005 dat de huurder die het gehuurde gebruikte als pied-à- terre, wegens het uiteenlopen van zijn woon-en werkomgeving, wel eens twee hoofdverblijven zou kunnen hebben.

Zoals gezegd volgt de verplichting tot het houden van het hoofdverblijf in het gehuurde niet uit de wet. Op grond van de rechtspraak schiet een huurder in beginsel dan ook niet tekort wanneer deze in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf houdt en deze verplichting niet volgt uit een expliciet beding in  de huurovereenkomst. Een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst is in dat geval, tenzij er sprake is van bijkomende omstandigheden zoals onderverhuur of ingebruikgeving, dan ook meestal niet succesvol. De rechtspraak laat zien dat ook in het geval huurder handelt in strijd met een expliciete verplichting tot het houden van hoofdverblijf, zonder bijkomende omstandigheden, het lastig kan zijn om de huurovereenkomst te ontbinden c.q. het gehuurde te ontruimen.

Woningcorporaties zijn er de laatste jaren steeds vaker in geslaagd om woningen te ontruimen in het geval de huurder niet in het gehuurde woont. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een expliciete verplichting in de huurovereenkomst tot het houden van hoofdverblijf en dat de verhuurder slaagt in het bewijs dat huurder in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf houdt. Een beding in de algemene voorwaarden dat de huurder moet bewijzen dat hij wel in het gehuurde woont, is nietig.

 

Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan contact met mij op!

Huur woonruimte: beëindiging op grond van dringend eigen gebruik toegewezen. Verhuiskostenvergoeding.

Verhuurder verhuurt zijn woning en woont zelf in een bungalow op een recreatiepark. Voor de bungalow geldt een bestuursrechtelijk verbod tot permanente bewoning en de gemeente handhaaft dat verbod in algemene zin. Het is verhuurder met andere woorden niet toegestaan om de bungalow het gehele jaar permanent te bewonen. Verhuurder heeft zijn verhuurde woning daarom zelf nodig en heeft de huurovereenkomst met huurders opgezegd op grond van dringend eigen gebruik. Huurders stemmen niet in met een beëindiging en verhuurder start een beëindigingsprocedure bij de kantonrechter (die de vordering heeft afgewezen) gevolgd door hoger beroep bij het Hof Amsterdam. Het Hof acht (wel) voldoende aannemelijk dat verhuurder het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik en wijst de beëindigingsvordering toe.

Dringend eigen gebruik

Een verhuurder moet om een huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik te kunnen beëindigen aannemelijk maken dat hij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik en zal indien daarvan sprake is moeten worden afgewogen of dat belang zo dringend is dat de belangen van de huurder daarvoor moeten wijken. Ook zal moeten blijken dat de huurder andere passende woonruimte kan krijgen.

Het hof is van oordeel dat verhuurder voldoende heeft aangetoond dat het hem niet is toegestaan om permanent in de bungalow te verblijven. Dat de gemeente verhuurder geen brief heeft gestuurd dat zij tot handhaving overgaat doet daaraan niet af.  Verder acht het hof het betoog van huurders dat verhuurder een andere woning kan kopen of huren niet van belang. Verhuurder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen financiële mogelijkheden heeft om dat te doen. Bovendien is voor het aannemen van dringend eigen gebruik niet vereist dat er geen andere oplossing denkbaar is.

De vordering wordt toegewezen en de huurovereenkomst zal wegens dringend eigen gebruik eindigen.

Huurders hebben voor het geval de beëindiging zou worden toegewezen, een tegemoetkoming gevorderd van € 15.000,00 voor verhuis- en inrichtingskosten.

Verhuis- en inrichtingskosten vergoeding

Het hof stelt voorop dat huurders volgens de wet geen recht hebben op een schadevergoeding of een tegemoetkoming in hun kosten, dat is anders indien er sprake is van beëindiging wegens renovatie. Buiten de situatie van renovatie is het de bevoegdheid van de rechter om deze tegemoetkoming al dan niet toe te kennen. Nu verhuurder zich op het standpunt stelt dat de bij ministeriële regeling vastgestelde minimumbijdrage bij beëindiging van de huurovereenkomst wegens renovatie hier volstaat en huurders niet onderbouwen waarom in dit geval een hogere tegemoetkoming redelijk is, zal het hof aan huuurders een tegemoetkoming gelijk aan de bij ministeriële regeling vastgestelde minimumbijdrage van € 6.095,00 toewijzen.

De volledige uitspraak vindt u hier:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:4511

Indien u vragen heeft over dringend eigen gebruik of over de andere mogelijkheden om te komen tot een beëindiging van een huurovereenkomst of een voorgenomen beëindiging wenst aan te vechten, neem dan contact met mij op.

Raad van State: ongeldige regels Huisvestingsverordening Amsterdam voor woningverhuur aan toeristen

Op 29 januari 2020 heeft de Raad Van State (RvS) een interesante uitspraak gedaan. De boete van EUR 6.000,- die de gemeente Amsterdam oplegde wegens het niet melden door de eigenaar van de woning aan de gemeente van de verhuur aan toeristen, is onterecht (beter gezegd op een onjuiste grond) opgelegd. De RvS heeft geoordeeld dat de gemeente Amsterdam niet bevoegd is om onder bepaalde voorwaarden- waaronder de meldplicht- vrijstelling te verlenen voor verhuur aan toeristen zonder vergunning. Dat is in strijd met de Huisvestingswet 2014, die biedt de raad (die de Huisvestingsverordening heeft opgesteld) namelijk geen bevoegdheid tot het verlenen van vrijstellingen. De gemeente Amsterdam mag op grond van deze uitspraak geen vrijstelling meer verlenen om zonder vergunning hun woning aan toeristen te verhuren.

Op grond van de Huisvestingverordening 2016 van Amsterdam had je een ontrekkingsvergunning nodig voor de verhuur van je woning aan toeristen, tenzij je voldeed aan de voorwaarden voor vakantie verhuur. De RvS heeft in deze zaak geoordeeld dat de eigenaar door de woning voor 5 dagen te verhuren aan toeristen, zich schuldig heeft gemaakt aan (tijdelijke) woningonttrekking. Gedurende die dagen was de woning immers niet bestemd om als permamente bewoning te worden gebruikt. Ook is vastgesteld dat de eigenaar niet over een onttrekkingsvergunning beschikte. Maar, omdat de door de gemeente niet bevoegd is om een vrijstelling te verlenen, waarmee de voorwaarden voor de vrijstelling ongeldig zijn,  is de opgelegde boete ook ongeldig.

In het verleden opgelegde boetes wegens het niet voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden zijn dus ten onrechte opgelegd. Het is echter de vraag of de boetes nog kunnen worden teruggevorderd. Dat zal mede afhangen van  de opstelling van de gemeente Amsterdam. Op 6 februari jl. meldde wethouder Ivens tijdens een spoeddebat dat de boetes worden ingetrokken. Het gaat alleen om boetes die zijn uitgeschreven omdat er niet is voldaan aan de meldplicht. Aan de eventuele boetes voor het illegaal verhuren van de woningen wordt niet getornd. Bovendien draait de gemeente alleen de boetes terug die nog in een juridisch traject zitten. De boetes waartegen geen bezwaar meer kan worden aangetekend, blijven gehandhaafd.

De Huisvestingswet schrijft voor verschillende activiteiten een vergunningen voor, op straffe van forse boetes.Heeft u een bestuurlijke boete door de gemeente opgelegd gekregen wegens de verhuur in strijd met de gemeentelijke vrijstellingsvoorwaarden of een andere (vermeende) overtreding van de Huisvestingswet en bent u het daar niet mee eens, neem dan contact met mij op.

 

Hennep in de schuur

HENNEP IN DE SCHUUR

Het Hof Den Bosch oordeelde dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in een schuurtje dat geen onderdeel van het gehuurde is, in strijd is met goed huurderschap.

Huurders huurden een woning van Stichting Wonen Limburg, die zij op grond van de huurovereenkomst als goed huurders overeenkomstig de woonbestemming dienden te gebruiken en te onderhouden.  Huurders hebben op de grond achter het gehuurde (welke grond toebehoort aan de gemeente) een schuur gebouwd, waarin de politie in 2014 een hennepkwekerij heeft aangetroffen en ontmanteld.

Verhuurster heeft op grond van het tekortschieten van huurders in de nakomingen van de huurovereenkomst ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde  gevorderd. De Kantonrechter heeft de vorderingen van verhuurster afgewezen. De Kantonrechter heeft daartoe overwogen dat er geen sprake kan zijn van ontbinding van de huurovereenkomst, omdat er geen sprake is van tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat er geen stroom is afgetapt vanuit het gehuurde voor de schuur die zich niet op het gehuurde bevindt, en de door verhuurster gesteld (stank-)overlast onvoldoende is onderbouwd.

De Stichting ging in hoger beroep.

Het HOF:

Het feit dat de schuur met de hennepkwekerij niet tot het gehuurde behoorde, staat er niet aan in de weg dat de exploitatie van een hennepkwekerij in de schuur strijd kan opleveren met de verplichting van huurders om zich als goed huurders te gedragen. De verplichting van de huurder om zich als goed huurder gedragen brengt niet alleen een zorgplicht voor het gehuurde zelf mee, maar ook een zorgplicht voor de omgeving als het gaat om de huur van woon-en bedrijfsruimte. Met andere woorden: de huurder dient zich niet alleen in het gehuurde zelf als goed huurder gedragen, maar ook in de onmiddellijke nabijheid daarvan.

Nu de schuur in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde staat, alleen via het gehuurde te bereiken is en de aan-en afvoer van hennep via het gehuurde moest plaatsvinden, hebben huurders zich naar het oordeel van het Hof niet als goed huurders gedragen door het gehuurde ten dienste van de hennepkwekerij te (laten) gebruiken. De aanwezigheid van de kwekerij is gelet op de omvang illegaal en kan het risico op verloedering van de wijk en verminderde verhuurbaarheid van de omliggende woningen meebrengen. Niet relevant is of het gevaar van stankoverlast zich heeft verwezenlijkt. Voldoende is dat huurder hebben toegelaten dat het gehuurde werd gebruikt voor de exploitatie van een hennepkwekerij en zij daarmee de mogelijkheid hebben geschapen dat verhuurster en/of omwonenden nadeel zouden ondervinden.

Het Hof komt tot oordeel dat de huurder zich niet als goed huurders hebben gedragen en dat deze tekortkoming voldoende ernstig is om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.

De volledige uitspraak vindt u hier:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:417

 

Heeft u vragen, aarzel dan niet om contact op te nemen.

F. Groos

Energie-index

ENERGIE-INDEX, puntentelling, geen verplichte registratie

Met ingang van 1 januari 2015 worden zelfstandige woningen gewaardeerd met een puntenwaardering voor de energie-index in plaats van het energielabel. Indeling in letters is vervangen door een cijfer. Het energie-index cijfer geeft het energiegebruik aan op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van het gebouw. Naarmate het energie-index cijfer lager is, neemt het aantal punten toe. Een energie-index van 1 respectievelijk 2 levert bij een meergezinswoning 32 punten respectievelijk 11 punten op.

Naar aanleiding van deze wijziging op 1 januari 2015 is rubriek 4 van het Woningwaarderingsstelsel, neergelegd in Bijlage 1 bij het Besluit huurprijzen woonruimte, gewijzigd. Hierin is geen verplichting opgenomen om ook de energie—index (net als het label voorheen) te registreren.

Dit betekent dat de energie-index niet behoeft te worden geregistreerd alvorens hiervoor punten kunnen worden toegekend.

Meer weten over huurprijzen en de puntentelling, neem gerust contact op.

 

Mr. F. Groos

BIK, 14 dagen termijn, vergoeding incassokosten, art. 6:96 lid 6 BW

 

BIK

Het Besluit Vergoeding Buitengerechtelijke Incassokosten (BIK) dient ter bescherming van de schuldenaar tegen onredelijk hoge incassokosten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen consument schuldenaren en schuldenaren die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Van deze regeling kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.

Aanmaning bij consument schuldenaar

Indien de schuldenaar een consument is, dient deze eerste te worden aangemaand voordat incassokosten verschuldigd worden.  Er geldt een termijn van veertien dagen, pas als betaling na het verstrijken van die termijn uitblijft, wordt de vergoeding voor incassokosten verschuldigd. De aanmaning dient te worden verstuurd na het intreden van het verzuim; de vordering dient derhalve opeisbaar ze zijn en er dient te zijn voldaan aan de eisen van art. 6:82 en 6:83 BW (meestal wordt hieraan voldaan doordat de betalingstermijn is overschreden). Indien de schuldenaar geen consument is, is geen aanmaning vereist, maar is wel vereist dat hij in verzuim is.

In de aanmaning dient het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht te worden vermeld. De vergoeding  van de incassokosten wordt als percentage van de hoofdsom berekend en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Er worden verschillend percentagens gehanteerd, waarbij het percentage lager wordt naarmate de hoofdsom van de vordering toeneemt. Het besluit hanteert een minimum van €40,- en een maximum van € 6.775,-.

Veertien dagen termijn

Van groot belang is de juiste formulering van de termijn in de aanmaning bij consument schuldenaren. De wet spreekt van een termijn van 14 dagen. Indien wel een betalingstermijn van veertien dagen is vermeld, maar een te vroege dag van aanvang of van einde van die termijn is aangewezen, danwel daaromtrent verwarrende of misleideinde informatie wordt gegeven, voldoet de brief niet aan de eisen van de wet.  Indien de formulering onjuist is, dan is het beding vernietigbaar. De consument kan het beding zelf vernietigen of vernietiging inroepen voor de rechter.

Een juiste formulering is: “Incassokosten worden verschuldigd indien niet betaald is binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd”.  Het moet de schuldenaar duidelijk zijn dat hem de volle wettelijke termijn van veertien dagen ter beschikking staat.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:2704

 

Meer weten? Neem gerust contact op.

Mr. F.Groos

Instellen van beëindigingsvordering op de lange baan geoorloofd?

Formaliteiten opzegging huurovereenkomst winkelruimte

Voor de beëindiging van een huurovereenkomst met betrekking tot bedrijfsruimte ex art. 7:290 BW is allereerst een opzegging van de overeenkomst nodig. De wet schrijft daarnaast een ruime opzegtermijn van één jaar voor en dat de brief per aangetekende post of deurwaardersexploot dient te worden verstuurd.  In het geval dat de verhuurder de huurovereenkomst opzegt, dan moeten in de opzeggingsbrief de gronden die tot de opzegging hebben geleid worden vermeld. Laat de verhuurder vermelding van de gronden na, dan is de opzegging nietig.

 

Aldi Vastgoed/Hendriks ECLI:NL:HR:2009:BI0070

De opzegging van de kant van de verhuurder beëindigt de huurovereenkomst echter niet, tenzij de huurder daarmee instemt. Voor een beëindiging is nodig dat de rechter die onherroepelijk uitspreekt. De verhuurder zal de vordering tot beëindiging aldus moeten voorleggen aan de rechter. In het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2009  stond de vraag centraal of voor het instellen van deze vordering tot beëindiging door verhuurder een termijn geldt. Het antwoord van de Hoge Raad is dat er geen sprake is van een vervaltermijn voor het instellen van een beëindigingsvordering.

De casus was als volgt: Aldi Vastgoed zegde bij brief van 2 december 2003 de huurovereenkomst met Hendriks betreffende de verhuur van winkelruimte op tegen 1 januari 2005, op de grond dat zij de winkelruimte dringend nodig had voor eigen gebruik. Hendriks wenste niet in te stemmen met een huurbeëindiging, waarop Aldi Vastgoed de beëindigingsvordering bij dagvaarding van 21 juli 2005 voorlegde aan de kantonrechter. De kantonrechter wees de vordering tot beëindiging toe, echter in hoger beroep wees het Hof Arnhem de vordering af. De overweging van het Hof Arnhem was dat de vordering vóór de datum waartegen de huurovereenkomst was opgezegd had moeten worden ingesteld en dat de opzegging van de huurovereenkomst, als de vordering niet tijdig is ingesteld, haar werking heeft verloren.

 

Conclusie

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof Arnhem met de overweging dat de wet geen termijn stelt waarbinnen de verhuurder een beëindigingsvordering dient in te stellen. Ook valt uit het stelsel van de wet valt niet af te leiden dat de opzegging van de huurovereenkomst haar werking verliest als deze vordering wordt ingesteld na het tijdstip waartegen is opgezegd.

Dit neemt niet weg dat een verhuurder niet onbeperkt kan talmen met het instellen van een vordering tot beëindiging en in de Parlementaire Geschiedenis wordt aangenomen dat dit in het algemeen binnen de opzegtermijn zal moeten gebeuren. Maar dat kan anders zijn, bijvoorbeeld wegens langdurige onderhandelingen tussen partijen. Daarnaast kan men zich gevallen voorstellen waarin het instellen van een beëindigingsvordering lang na een opzegging door verhuurder op grond van de redelijkheid en billijkheid niet geoorloofd is. Dat zal zich overigens slechts in uitzonderingsgevallen voordoen.

 

Heeft u vragen over opzegging en beëindiging, neem dan gerust contact op.

 

Mr. F.B.M. Groos

 

 

De positie van de onderhuurder bij faillissement onderverhuurder

Inleiding

Met in het achterhoofd de lijst van winkelketens die in de afgelopen periode failleerden en al dan niet een doorstart maakten, alsmede het gegeven dat steeds meer bedrijven ervoor kiezen om zich in een bedrijfsverzamelgebouw te huisvesten, volgt hieronder een bijdrage waarin wordt ingegaan op de positie van de onderhuurder. Wat is het effect van het faillissement van de onderverhuurder voor de onderhuurder?

Artikel 37 en 39 faillissementswet

De hoofdregel in het faillissementsrecht is – kort gezegd – dat een faillissement op bestaande wederkerige overeenkomsten geen invloed heeft (artikel 37 Faillissementswet). Een uitzondering op deze hoofdregel staat in art. 39 Faillissementswet (Fw.) voor het geval een huurder van een pand failliet gaat:

In het geval een huurder van een pand failliet gaat, heeft zowel de verhuurder als de curator van de huurder het recht de overeenkomst (tussentijds) op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal drie maanden (ervan uitgaande dat er geen huur vooruit betaald is, in dat geval wordt de termijn verlengd met de periode waarvoor de huur vooruit betaald is).

Deze uitzondering van art. 39 Fw. geldt dus niet voor de situatie dat een verhuurder van een pand failliet gaat. Daarvoor geldt de hiervoor aangehaalde hoofdregel van art. 37 Fw.,inhoudende dat het faillissement geen invloed heeft op bestaande wederkerige overeenkomsten. In dat geval moet de curator van de failliete verhuurder het huurgenot (in beginsel) blijven leveren en moet de huurder de huur blijven betalen.

Het recht op wanprestatie en Berzona

Op grond van art. 37 Fw. heeft de curator echter (ook) het recht om niet na te komen, ofwel om te wanpresteren. Deze bevoegdheid tot wanprestatie is door de Hoge Raad bij arrest van 11 juli 2014 beperkt. De Hoge Raad heeft in dit zogenaamde Berzona – arrest (HR 11 juli 2014, NJ 2014, 407) beslist dat de curator van de failliete verhuurder weliswaar het recht heeft om niet na te komen, maar dat dit recht op wanprestatie uitsluitend ziet op “passief” niet nakomen. Met “passief” niet nakomen worden handelingen bedoeld die ten koste gaan van de boedel, bijvoorbeeld de betaling van een schuld van de failliet of het uitvoeren van onderhoud aan het gehuurde. Het tussentijds ontruimen van de huurder is een actieve handeling, een handeling die de curator op grond van het faillissement van de verhuurder en het recht op wanprestatie niet toekomt.

Praktisch houdt het voorgaande in dat als de verhuurder failliet gaat, de huurder niet in zijn gebruik mag worden gestoord door deze de ontruiming aan te zeggen. De vraag is of de positie van de huurder als gevolg van het Berzona- arrest ook daadwerkelijk is versterkt in het geval de verhuurder failliet gaat. De overwegingen uit dit arrest hebben immers veel kritiek ondervonden, niet valt uit te sluiten dat de “regel” uit het arrest (fors) zal worden bijgesteld.

Positie van de onderhuurder

De hierboven gegeven regels gelden weliswaar ook in de relatie tussen onderverhuurder en onderhuurder. Echter, in de situatie dat de hoofdhuurder tevens onderverhuurder failliet gaat, dan zal in de regel de curator van de failliete hoofdhuurder of de hoofdverhuurder de hoofdhuurovereenkomst op grond van art. 39 Fw. opzeggen. Op het moment dat de hoofdhuurovereenkomst is geëindigd, kan de failliete hoofdhuurder tevens onderverhuurder feitelijk niet langer het huurgenot aan de onderhuurder verschaffen.

De vraag is of de regel uit het Berzona- arrest in deze situatie (ten opzichte van de onderhuurder) van toepassing is. De hoofdhuurovereenkomst is regelmatig beëindigd op grond van art. 39 Fw., de ontruiming van de onderhuurder is met andere woorden het gevolg van het eindigen van de hoofdhuurovereenkomst op grond van art. 39 Fw. en niet op grond van art. 37 Fw., zodat het recht op (passief) wanpresteren hier niet aan de orde is.

Ervan uitgaande dat de onderhuurder op het moment dat de hoofdhuurovereenkomst eindigt gedwongen kan worden tot ontruiming, is de onderhuurder tot dat moment (verstrijken van de opzegtermijn hoofdhuurovereenkomst) gerechtigd om gebruik te blijven maken van het gehuurde. Op grond van de (lagere) rechtspraak zal de onderhuurder gedurende die periode in beginsel de huurpenningen moet blijven betalen. Oók de verschuldigde huurpenningen van vóór de datum van faillissement blijven verschuldigd.

Verrekening schade met huurpenningen

De onderhuurovereenkomst zal als gevolg van het eindigen van de hoofdhuurovereenkomst vervroegd eindigen, met alle schade van dien. De faillissementswet kent een ruime verrekeningsbevoegdheid. Echter, in de algemene bepalingen behorende bij het veel gehanteerde standaard ROZ model huurovereenkomst is een verrekeningsverbod opgenomen. Op grond van dit verbod zal het de onderhuurder in beginsel – behoudens bijzondere omstandigheden- niet zijn toegestaan om zijn schade met de huurpenningen te verrekenen. Bij het aangaan van een onderhuurovereenkomst verdient het dan ook aanbeveling om  het verrekenings-en opschortingsverbod niet van toepassing te laten zijn in het geval van faillissement van de onderverhuurder (door het opnemen van een zogenaamde insolventie clausule).

Conclusie

De positie van de onderhuurder is in het geval dat de onderverhuurder failliet gaat niet bijzonder sterk, een ontruiming zal vaak het gevolg zijn. Indien er een doorstart wordt gemaakt is de positie van de onderhuurder afhankelijk van de afspraken die daaromtrent zijn gemaakt tussen de hoofdverhuurder, de curator van de failliete huurder en de overnemende partij. Veel instrumenten om de schade te beperken heeft de onderhuurder niet. Voor de schade wegens het vroegtijdig eindigen van de onderhuurovereenkomst verkrijgt de onderhuurder (slechts) een concurrente vordering in het faillissement. Het is verdient daarom aanbeveling om bij het aangaan van de onderhuurovereenkomst de positie van de onderhuurder contractueel zoveel als mogelijk te versterken voor het geval dat de onderverhuurder failliet zou gaan gedurende de looptijd van de onderhuurovereenkomst.

Meer weten? Neem gerust contact op.

Mr. F.Groos