Tijdelijke huurovereenkomst of voor onbepaalde tijd met een minimumduur

In deze zaak stond de vraag centraal of een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van 25 maanden een tijdelijke huurovereenkomst in de in van artikel 7:271 lid 1 BW betrof. De inhoud van de huurovereenkomst bevatte enkele tegenstrijdigheden.

In de huurovereenkomst was het volgende bepaald:

Art. 3 De (duur van de) huurperiode: huurovereenkomst voor bepaalde tijd

3.1 

Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een (bepaalde) duur van 25 maanden met een

minimale periode van 12 maanden, ingaande op 01-05-2020 en lopende tot en met 31-05-2022.

Indien toch eerder dan minimale periode wordt opgezegd worden kosten a € 400,00 in rekening

gebracht.

De huurovereenkomst eindigt na ommekomst van de krachtens art. 3.1 overeengekomen

(bepaalde) duur (artikel 7:228 lid 1 BW), mits verhuurder uiterlijk een maand doch niet eerder dan

drie maanden voordat die bepaalde duur is verstreken aan huurder schriftelijke herinnering zendt

met betrekking tot de dag waarop de huur ingevolge art. 3.1 verstrijkt. Bij gebreke hiervan wordt de

huurovereenkomst na het verstrijken van die bepaalde duur (van rechtswege) voor onbepaalde tijd

verlengd. (…)”

De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst. De kantonrechter overweegt: “Omdat partijen het niet eens zijn over hun bedoeling bij het aangaan van de overeenkomst en geen stukken zijn overgelegd waaruit deze bedoeling kan worden afgeleid, komt het vooral aan op de bepalingen in de huurovereenkomst en hetgeen partijen daar in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit konden afleiden. In artikel 3.1 van de huurovereenkomst staat expliciet dat deze overeenkomst is aangegaan voor een bepaalde duur van 25 maanden, te weten van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2022 (…). Het feit dat de huurovereenkomst volgens deze bepaling ook een minimale duur van twaalf maanden heeft, wat wettelijk niet is toegestaan bij een tijdelijke huurovereenkomst, doet niet af aan de duidelijkheid van deze bewoordingen. Een dergelijk beding dat de opzegbevoegdheid van de huurder in een tijdelijke huurovereenkomst beperkt, is op grond van artikel 7:271 lid 7 BW simpelweg nietig. Anders dan [huurder] heeft betoogd, is artikel 3.1 van de huurovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter dan ook slechts voor één redelijke uitleg vatbaar, namelijk dat sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst van 25 maanden.

Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de huurovereenkomst verder geen bepalingen bevat die wijzen op een overeenkomst voor onbepaalde tijd, terwijl er meerdere aanwijzingen zijn dat sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:271 BW. Zo bepaalt artikel 3.3 van de huurovereenkomst dat deze overeenkomst van rechtswege eindigt na het einde van de in artikel 3.1 overeengekomen duur, mits de verhuurder uiterlijk een maand maar niet eerder dan drie maanden voordat die bepaalde duur is verstreken het einde van de overeenkomst aanzegt. Hierbij wordt verwezen naar artikel 7:228 lid 1 BW (…). Dit is een evident kenmerk van een tijdelijke huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:271 BW. Daarnaast staat in de titel van de huurovereenkomst én bovenaan elke pagina ‘huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte voor bepaalde tijd/tijdelijke duur’. Voorts is van belang dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat door of namens [verhuurder] zodanige uitlatingen zijn gedaan dat [huurder] artikel 3.1 van de huurovereenkomst, ondanks de duidelijke bewoordingen van deze bepaling, zo had kunnen opvatten dat sprake was van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.

De enkele stelling van [huurder] dat de makelaar van [verhuurder] bij het tekenen van de huurovereenkomst tegen [huurder] heeft gezegd dat hij ‘er twaalf maanden moest blijven zitten en dat het daarna wel goed zou komen’, is hiervoor onvoldoende. Nog daargelaten dat [verhuurder] heeft betwist dat zijn makelaar dit heeft gezegd en [huurder] dit niet nader heeft onderbouwd, kan uit zo’n vage opmerking niet worden afgeleid dat sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan toepassing van de contraproferentemregel op artikel 3.1 van de huurovereenkomst.

 

Naar het oordeel van de kantonrechter had het voor [huurder] op basis van de inhoud van de huurovereenkomst duidelijk moeten zijn dat hij een tijdelijke huurovereenkomst met een looptijd van 25 maanden aanging, die na afloop van deze bepaalde tijd in beginsel zou eindigen. [Verhuurder] hoefde [huurder] hier in de gegeven omstandigheden niet nog expliciet op te wijzen. Het feit dat huurders van andere kamers in de woning zes tot zeven jaren in hun kamers mochten blijven, zoals [huurder] nog heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Niet duidelijk is namelijk wat voor overeenkomsten deze andere huurders hadden. Daarnaast kunnen tijdelijke huurovereenkomsten na het verloop van de bepaalde duur worden voortgezet voor onbepaalde tijd, indien partijen dat willen of het einde van de huurovereenkomst niet tijdig wordt aangezegd. Dat de andere huurders langere tijd in hun kamers mochten blijven, kan daarom niet tot conclusie leiden dat [huurder] er ondanks de duidelijke inhoud van de huurovereenkomst gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aanging. De kantonrechter stelt gezien hetgeen hiervoor (…) is overwogen vast dat tussen partijen een tijdelijke huurovereenkomst tot stand is gekomen voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2022.”

Vraagt u zich af of uw huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is (met huurbescherming) of tijdelijk van aard, neem dan contact met ons op.

 

Aansprakelijkheid makelaar

Kern van de zaak

Niet-waarschuwen door makelaar voor nietig beding in af te sluiten huurovereenkomst. Bewijswaardering. Goed opdrachtnemerschap (7:401 BW). Schadebeperkingsplicht.

Voor de volledige uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2023 klikt u hier.

Feiten

Een eigenaar van twee appartementen in Bussum – die hij verhuurt – heeft de verhuurmakelaar die de huurovereenkomsten heeft opgesteld aansprakelijk gesteld en schadevergoeding gevorderd. De verhuurmakelaar heeft zonder te waarschuwen een nietig beding in de huurovereenkomst opgenomen, waardoor verhuurder een aantal maanden huur is misgelopen.

De verhuurder heeft expliciet de instructie gegeven om een andere huurovereenkomst als basis te nemen, waarin onder meer een minimumduur van 9 maanden is opgenomen. De makelaar bevestigt deze gegevens te hebben overgenomen en de huurovereenkomst wordt door verhuurder ondertekend.

In die overeenkomsten (met een duur van 24 maanden) wordt als huurprijs € 1.750 per maand per appartement afgesproken. Een medewerker van de makelaar heeft de minimumduur van negen maanden die verhuurder wilde, als volgt opgenomen:

“3.3 Huurder kan vanaf april 2021 deze overeenkomst maandelijks beëindigen met inachtneming van 1 volle kalendermaand als opzegging. Opzeggen voor april 2021 door huurder is niet mogelijk.”

Deze bepaling is echter in strijd met de wet en nietig, omdat huurder in het geval van een tijdelijke huurovereenkomst het recht heeft om tussentijds op te zeggen (artikel 7:271 lid 1 BW). Huurder (van beide appartementen) zegt vervolgens de huur voor het verstrijken van de eerste 9 maanden (voor april 2021) op.

Kantonrechter

Verhuurder heeft bij kantonrechter schadevergoeding gevorderd ter hoogte van
€ 19.250, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2020. Ook heeft hij vergoeding van zijn buitengerechtelijke incassokosten en een proceskostenveroordeling gevraagd.

De kantonrechter heeft de schadevergoeding voor de helft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 december 2020. Ook is een deel van de vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd. De bedoeling van het hoger beroep van de makelaar is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.

Arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 mei 2023:

Verhuurder en de makelaar hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Bij zo’n overeenkomst is een opdrachtnemer verplicht bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Dat betekent dat hij moet handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan. Voldoet een opdrachtnemer daar niet aan dan is er in beginsel sprake van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de opdrachtovereenkomst, die recht kan geven op schadevergoeding. Wanneer zich schade voordoet, is de opdrachtgever in redelijkheid verplicht het intreden van (verdere) schade zoveel mogelijk te beperken (schadebeperkingsplicht).

Beide partijen zijn het er over eens dat artikel 3.3 van de huurovereenkomst nietig is vanwege strijd met artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De makelaar verweert zich door te stellen dat verhuurder een zeer ervaren partij is die op professionele wijze een eigen verhuurbedrijfje runde. Daarom wist verhuurder , of had hij behoren te weten, dat de door hem gewenste minimale duur van negen maanden zonder opzegmogelijkheid voor de huurder geen stand zou houden. Het toch laten opnemen van artikel 3.3 moet daarom voor zijn rekening en risico blijven, aldus de makelaar.

Kennelijk meent de makelaar op deze grond dat hij als goed opdrachtnemer verhuurder niet voor de nietigheid van de bepaling hoefde te waarschuwen. Dat standpunt neemt het hof niet over omdat het – in het licht van de omstandigheden van het geval – onvoldoende is gemotiveerd. Onweersproken is dat verhuurder hoofdzakelijk werkzaam is voor zijn eigen accountantskantoor. Dat hij daarnaast eigenaar is van de twee appartementen boven zijn kantoor en hij die verhuurt, maakt van hem nog geen professioneel verhuurbedrijfje. Een aanwijzing voor dit laatste is dat hij sinds 2019 de makelaar inschakelde om huurders voor hem te vinden. Dat hij daarnaast een modelhuurovereenkomst door zijn advocaat liet opstellen, daar ook advies inwon en dat advies deelde met de makelaar met het verzoek dat over te nemen, zijn onvoldoende om te kunnen oordelen dat de makelaar verhuurder niet hoefde te waarschuwen dat de door hem gewenste minimale huurtermijn zonder opzegmogelijkheid voor de huurder in een huurovereenkomst van 24 maanden wettelijk gezien niet was toegestaan.

Volgens de makelaar heeft hij die waarschuwing gegeven, terwijl verhuurder dat gemotiveerd betwist.

Waardering bewijsmiddelen: niet gewaarschuwd

De makelaar stelt dat hij de verhuurder heeft gewaarschuwd voor de nietigheid van de bepaling over de gewenste minimumduur, de verhuurder heeft dit betwist. De makelaar is er niet in geslaagd te bewijzen dat hij ede verhuurder heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van de betreffende bepaling.

Het hof stelt voorop dat een schriftelijke waarschuwing of een verwijzing naar een mondelinge waarschuwing ontbreekt. Partijen hebben sinds 2019 rond de verhuur van de appartementen regelmatig contact met elkaar onderhouden via Whatsapp en e-mail. Wat opvalt is dat daarin van alles wordt besproken maar dat verhuurder als professionele verhuurpartij nu juist deze cruciale waarschuwing nergens heeft vastgelegd.

Schadebeperkingsplicht

De door verhuurder gevorderde schade van 5,5 maanden gemiste huurinkomsten voor 2 appartementen ad EUR 19.250,- wordt ondanks de aangenomen aansprakelijkheid van de makelaar slechts voor 25% toegewezen, omdat verhuurder tekort is geschoten in de schadebeperkingsplicht. Hij had de appartementen veel eerder opnieuw kunnen en moeten verhuren.

Het Hof acht het aannemelijk dat met de inspanningen die van de verhuurder te vergen waren een nieuwe huurder zou kunnen worden gevonden. Het hof schat de tijd die daarvoor in redelijkheid nodig zou zijn in op een kwart van de resterende huurperiode van 5,5 maanden, zodat een kwart van het gevorderde schadevergoedingsbedrag zal worden toegewezen, te weten € 4.812,50. Voor een correctie van deze verdeling op grond van de billijkheid geven de omstandigheden van het geval geen aanleiding.

Conclusie

In het geval van niet waarschuwen, maar ook in het geval van onjuiste advisering over de huurprijs/het opnemen van een all-in prijs (voor deze zaak klikt u hier) kan een makelaar aansprakelijk worden gehouden voor de schade die daardoor ontstaat. Of de makelaar aansprakelijk is dient namelijk te worden getoetst aan de maatstaf of de makelaar heeft gehandeld zoals dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam makelaar mag worden verwacht. Het niet voldoen aan de schadebeperkingsplicht kan een negatief effect hebben op de omvang van de toewijsbare schadevergoeding.

 

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact met mij op.

Wijzigingen wet- en regelgeving verhuurders en huurders per 1 januari 2024

Met ingang van het nieuwe jaar treden enkele nieuwe wetten en regels in werking op het gebied van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste veranderingen voor huurders en verhuurders.

  • vanwege een aanpassing in de Huisvestingswet kunnen gemeenten vanaf 1 januari 2024 eigen inwoners meer voorrang geven bij de huur of koop van een nieuwbouwwoning;
  • in verband met de Wet goed verhuurderschap openen gemeenten met ingang van 1 januari 2024 een meldpunt voor ongewenst verhuurgedrag;
  • de huurtoeslag wordt verhoogd, ook gelden er nieuwe inkomens- en huurgrenzen;
  • met ingang van 1 januari tot 1 mei 2024 mogen de huurprijzen van woonruimten in de vrije sector met maximaal 5,5% worden verhoogd;
  • In 2024 treedt de Wet Huurbescherming Weeskinderen in werking, op grond van deze wet krijgen jongvolwassen (16-28 jaar) wezen in een corporatiewoning meer huurbescherming. Zij kunnen de huurovereenkomst van hun overleden ouders voortzetten totdat zij 28 jaar zijn;
  • Voor VVE’s  worden op grond van de SVVE de mogelijkheden voor subsidies voor verduurzaming met ingang van 1 januari 2024 ruimer.

Heeft u vragen naar aanleiding van de nieuwe regels, neem dan contact met mij op.

De gevolgen van de Wet goed verhuurderschap

De Wet goed verhuurderschap is op 1 juli 2023 in werking getreden en bevat regels om huurmissstanden te voorkomen. De wet heeft grote gevolgen voor alle verhuurders van woonruimte (ook voor woningcorporaties), verhuurders van verblijfsruimte van arbeidsmigranten en verhuurbemiddelaars. Wat gaat er concreet veranderen?

Basisnormen

De wet zet meerdere basisnormen uiteen waaraan alle verhuurders van woonruimte, verhuurders van verblijfsruimte van arbeidsmigranten en verhuurbemiddelaars in alle gevallen moeten voldoen:

  1. Er komt een verplichting om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Om dit te bewerkstelligen moet door de verhuurder en verhuurbemiddelaar een transparante selectieprocedure gehanteerd worden bij de keuze van de huurder. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van voor de kandidaat-huurder kenbare en objectieve selectiecriteria. Hieraan is in ieder geval voldaan als de verhuurder een bepaald woonruimteverdeelsysteem hanteert dat is gericht op volgorde van aanmelding of een bepaalde inschrijfduur. Ook moet de keuze voor een afwijzing van kandidaat-huurders worden gemotiveerd. Verder moet een werkwijze gehanteerd worden waarbij woondiscriminatie wordt tegengegaan. Hiervoor moet een doeltreffende werkwijze worden gehanteerd die schriftelijk vastgelegd en door eenieder te raadplegen moet zijn.
  2. Iedere vorm van intimidatie richting de huurder wordt verboden. Intimidatie is als zodanig al strafrechtelijk te handhaven, maar deze norm geeft het bevoegde gezag ook de mogelijkheid om bestuursrechtelijk tegen de verhuurder op te treden.
  3. Het wordt verboden om aan de huurder een waarborgsom in rekening te brengen die hoger is dan tweemaal de kale maandelijkse huurprijs. Daarbij wordt het wettelijk verplicht om de waarborgsom binnen 14 dagen na het einde van de huurovereenkomst aan de huurder terug te betalen, tenzij sprake is van schade aan het gehuurde of een betalingsachterstand. In die gevallen moet de waarborgsom binnen 30 dagen worden terugbetaald met verrekening van de openstaande bedragen.
  4. Het wordt wettelijk verplicht om de huurovereenkomst schriftelijk vast te leggen. Het niet schriftelijk vastleggen heeft echter geen gevolg voor de geldigheid van de huurovereenkomst, omdat de huurder hierdoor minder bescherming zou toekomen. Deze verplichting geldt alleen voor huurovereenkomsten die ná 1 juli 2023 worden aangegaan.
  5. Er komt een verplichting om de huurder van bepaalde informatie op de hoogte te stellen. Het gaat hier onder meer om de rechten en verplichtingen die de huurder heeft (voor zover deze niet uit de huurovereenkomst volgen), de hoogte van de waarborgsom en de restitutietermijn, de contactgegevens van een gemeentelijk meldpunt waar de huurder terecht kan met klachten over de verhuurder en de betalingsverplichting en specificatie van de servicekosten. Voor huurovereenkomsten die vóór 1 juli 2023 zijn gesloten geldt dat aan deze informatieverplichting per 1 juli 2024 moet zijn voldaan.
  6. Het wordt verboden om aan de huurder servicekosten in rekening te brengen op een andere wijze dan de wet voorschrijft.
  7. Specifiek voor de verhuurbemiddelaar komt het uitdrukkelijke verbod om bemiddelingskosten aan zowel de verhuurder als de huurder in rekening te brengen.
  8. Specifiek voor de verhuurder van verblijfsruimte aan arbeidsmigranten geldt nog dat de arbeidsovereenkomst los van de huurovereenkomst moet zijn opgesteld. Daarbij moet de verhuurder de huurovereenkomst en de hiervoor onder punt 5 genoemde informatie verstrekken in een taal zijn waaraan de arbeidsmigrant de voorkeur geeft, tenzij een andere taal kan worden gebruikt waarin hij helder kan communiceren.

Vergunningplicht

Op grond van de Wet goed verhuurderschap kunnen gemeenteraden een verhuurverordening opstellen waarin strengere vereisten aan verhuurders worden gesteld. In de verhuurverordening kan een vergunningplicht worden opgenomen voor verhuurders voor het verhuren van een woon- of verblijfsruimte.

Verschillende gemeenten hebben al een verhuurverordening opgesteld of zijn hier mee bezig, zoals de gemeenten Rotterdam, Den Haag en Leiden. Voor verhuurders die vóór 1 juli 2023 al een woon- of verblijfruimte verhuren, geldt de eventuele vergunningplicht pas zes maanden na de inwerkingtreding ervan.

Boete en beheer

Houdt u zich niet aan de normen van de Wet goed verhuurderschap, dan kan de gemeente u  sancties opleggen. De gemeente heeft op grond van de Wet goed verhuurderschap veel bevoegdheden gekregen om handhavend op te treden. Elke gemeente krijgt een meldpunt waar huurders terecht kunnen met klachten over ongewenst verhuurdergedrag.

Voor het handelen in strijd met de basisnormen van de wet kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van maximaal € 22.500. Indien binnen vier jaar deze normen nogmaals worden overtreden kan de bestuurlijke boete oplopen tot € 90.000. Bij een derde overtreding binnen drie jaar kan de verhuurder worden verplicht om de woning aan het college van B&W in beheer te geven. Gedurende de inbeheername kan de verhuurder geen beheerhandelingen ten opzichte van het gehuurde meer verrichten. Ook wordt een nieuwe huurprijs vastgesteld die in overeenstemming is met de wettelijke huurprijsregels en het economisch verkeer. Indien er naar het oordeel van het college van B&W noodzakelijke voorzieningen en aanpassingen moeten worden verricht, komen de kosten daarvan voor de verhuurder. Ook moet de verhuurder gedurende de inbeheername een beheervergoeding betalen. De inbeheername wordt pas beëindigd indien de verhuurder met een plan aannemelijk heeft gemaakt in de toekomst te zullen handelen in overeenstemming met de basisnormen en de normen in de eventuele verhuurdersvergunning. Ook moeten eventuele noodzakelijke aanpassingen aan het gehuurde zijn verricht en moet de verhuurder de kosten hiervoor en de beheervergoeding hebben voldaan. Indien de verhuurder het gehuurde in eigendom wil overdragen geldt nog als extra vereiste dat, indien verplicht, de verhuurdersvergunning aan de nieuwe eigenaar is verstrekt.

Let op: bij een bestuurlijke boete of inbeheername worden uw gegevens openbaar gemaakt.

 

Kortom, de Wet goed verhuurderschap heeft verstrekkende gevolgen voor verhuurders, voor de wettekst klikt u hier.

Heeft u vragen over de wet, neem dan gerust contact met ons op.

 

 

 

 

 

Maximering huurprijsverhoging vrije sector woningen: met ingang van 1 januari 2024 maximaal 5,5%

5,5 procent maximale huurverhoging vrije sector vanaf 1 januari 2024

De toegestane jaarlijkse huurverhoging in de vrije sector is vanaf 1 januari 2024 maximaal 5,5%. Dat is 4,5% inflatie + 1 procentpunt. De toegestane huurverhoging geldt voor woningen in de vrije sector: zelfstandige woningen, studio’s en appartementen. Het maximum geldt ook voor ligplaatsen van woonboten. Het definitieve percentage waarmee de gereguleerde huren vanaf 1 juli 2024 mogen stijgen, wordt later in december bekendgemaakt.

Het moment waarop huurders in de vrije sector de jaarlijkse huurprijsverhoging gaan merken, is doorgaans afhankelijk van de ingangsdatum van hun huurcontract. De toegestane huurverhoging van 5,5% geldt van 1 januari 2024 tot 1 mei 2024. Op 1 mei 2024 loopt de wet die de maximering regelt af. Minister Hugo de Jonge werkt aan een voorstel om huurders in de vrije sector ook na 1 mei te beschermen tegen hoge huurprijsstijgingen. Huurders in de vrije sector worden zonder verlenging van de maximering na 1 mei 2024 niet meer beschermd.

5,5 procent maximale huurverhoging vrije sector vanaf 1 januari 2024 | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl

Heeft u vragen over huurprijsverhoging, neem dan contact met mij op.

Wet betaalbare huur uitgesteld tot medio 2024

Op 20 november 2023 bracht de Raad van State advies uit over de wet. De RvS vindt dat er aanpassingen nodig zijn, voordat het naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd. Hugo de Jonge werkt nu toe naar inwerkingtreding van de wet per 1 juli 2024.

Het is volgens de Raad van State onduidelijk of de Wet betaalbare huur de woningzoekende helpt en of deze wet leidt tot voldoende betaalbare huurwoningen. Volgens de Raad van State is het een reëel risico dat het wetsvoorstel leidt tot verkoop van huurwoningen en minder nieuwbouwhuurwoningen. In dat geval zal het aanbod in de vrije huursector eerder af- dan toenemen, waar uiteindelijk de mensen die een huurwoning zoeken niet mee zijn geholpen. Het is op grond van het wetsvoorstel onduidelijk hoe dit risico wordt beheerst.

Tot nu toe zijn alleen de huurprijzen in de sociale huursector gereguleerd. Aan woningen in de vrije sector bestaat momenteel een tekort waardoor de huurprijzen stijgen. Het doel van de regering is voldoende betaalbare huurwoningen voor middeninkomens. Zij stelt daartoe voor om ook de huurprijzen in de vrije sector te gaan reguleren. Het voorstel is om het woningwaarderingsstelsel (WWS) uit de sociale huursector uit te breiden tot een deel van de vrije huursector. Die regulering gaat dan gelden tot een huurprijs van € 1.123 per maand. Daarnaast wordt met het voorstel het vaststellen van de maximale huurprijs op grond van het WWS, voor zowel de vrije sector als de sociale sector, verplicht.

 

 

Klik hier voor de brief van Hugo de Jonge aan de Tweede Kamer

Klik hier voor het volledige advies van de Raad van State op de Wet betaalbare huur

Indexering huurprijs onaanvaardbaar hoog

De afgelopen periode, gekenmerkt door hoge inflatie percentages, hebben verschillende partijen de vraag aan de rechter voorgelegd of de indexering van de huurprijs met het inflatiepercentage volgens het Centraal Bureau van de Statistiek (het CBS) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, danwel dient te worden gekwalificeerd als onvoorziene omstandigheid.

De afgelopen circa 40 jaar bedroeg de inflatie gemiddeld 2% per jaar, in verband met de gestegen energieprijzen was de inflatie in 2022 uitzonderlijk hoog. Afhankelijk van de maand van indexatie kon de huurprijsverhoging oplopen tot wel 14,5%. Het CBS heeft op 10 februari 2022 toegelicht hoe de prijsontwikkeling wordt gemeten (op basis van een gewogen gemiddelde van verschillende factoren, waaronder  de prijs voor energie) en september 2022 bericht dat de meting van de ontwikkelingen van energieprijzen verfijnd moet worden. Het verschil tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ berekeningsmethode van het CBS kan oplopen tot 7%. Aanleiding voor discussie tussen huurders en verhuurders. Uiteenlopende uitspraken zijn inmiddels de revue gepasseerd, onder andere de kantonrechter van rechtbank Gouda (wees de vordering van verhuurder tot betaling van de indexering in kort geding af) en de kantonrechter van de rechtbank Arnhem (aanspraak op indexering aanvaardbaar, zie mijn eerdere nieuwsbericht hierover). Ook  de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag oordeel bij vonnis van 29 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10394) https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:10394 dat de  verhoging van de huurprijs met 14,5% op grond van de op de huurovereenkomst toepasselijke indexeringsbepaling geen onvoorziene omstandigheden is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid evenmin onaanvaardbaar is.

 

De Rechtbank Rotterdam 3 november 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:10295)ECLI:NL:RBROT:2023:10295, Rechtbank Rotterdam, 10418659 CV EXPL 23-8789 (rechtspraak.nl)heeft anders geoordeeld:

Indexering huurprijs bedrijfsruimte op basis van CPI valt in 2023 hoog uit. Op basis van deze uitspraak kan er toch een bedrag aan teveel betaalde indexering teruggevorderd worden. CBS wijzigt berekeningsmethode in de loop van 2023. Vraag of huurprijswijziging 2023 moet worden verlaagd wegens onvoorziene omstandigheden of omdat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verhoging onaanvaardbaar, de huurder betaalt over de periode 12 januari 2023 tot 12 januari 2024 een bedrag van EUR 4.014,64 meer aan indexering dan wanneer de nieuwe methode van het CBS zou zijn gehanteerd. Dit verschil acht de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter acht bij de beoordeling van belang dat partijen de wijziging van de huurprijs hebben gekoppeld aan de CPI van het CBS met als doel de huurprijs te corrigeren voor de situatie dat sprake is van inflatie. De oude berekeningsmethode van het CBS is echter niet juist gebleken om een adequaat beeld te geven van de inflatie.

Met bovenstaande uitspraken is het laatste woord over de aanvaardbaarheid van de indexering conform de berekeningsmethode van het CBS waarschijnlijk nog niet gezegd, dit neemt niet weg dat de hierboven aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam een grond biedt om teveel betaalde indexering terug te vorderen bij uw verhuurder.

 

Indien u naar aanleiding van dit artikel vragen heeft, neemt u dan gerust contact met mij https://www.groosadvocatuur.nl/ op.

 

 

Tijdelijke huurovereenkomsten (on-)zelfstandige woonruimte (worden) verboden

Update 21 december 2023

De Eerste Kamer stemde dinsdag 14 november 2023 over een initiatiefvoorstel van de Tweede Kamer om huurders beter te beschermen door algemene huurovereenkomsten voor bepaalde tijd terug te draaien. De fracties van GroenLinks-PvdA, OPNL, SGP, D66, CDA, Volt, PVV, SP, PvdD, ChristenUnie en 50PLUS stemden voor het wetsvoorstel, de fracties van BBB, VVD, JA21 en FVD stemden tegen. Daarmee is het wetsvoorstel aangenomen. Een motie van het CDA over hospitaverhuur werd met algemene stemmen aanvaard.

De tijdelijke verhuur voor bepaalde tijd wordt dus afgeschaft, dat wil zeggen dat alleen vaste huurcontracten kunnen worden aangeboden, dat wil zeggen huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Voor bepaalde situaties en doelgroepen blijft het wel mogelijk om tijdelijk te verhuren:

  • diplomatenclausule (het opnieuw bewonen door verhuurder);
  • verhuur aan aangewezen doelgroepen;
  • verhuur aan 1er graad bloed- en aanverwanten;
  • verhuur naar aard van korte duur;
  • verkoop na proefsamenwonen (maximaal 2 jaar);
  • verhuur obv de Leegstandswet
  • verhuur voor 2 jaar of korter aan bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen categorieën, zoals expats, studenten, noodhuisvesting, gehandicapten, seizoenarbeiders, hospitaverhuur.

Daarnaast zijn er twee extra opzeggingsgronden:

  • indien de samenwoning door verhuurder met diens partner (maximaal 2 jaar na de ingangsdatum van de huurovereenkomst) succesvol is (inhoudende heeft geleid tot een huwelijk of geregistreerd partnerschap uiterlijk 3 maanden voor het einde van de twee jaar termijn van de huurovereenkomst) en verhuurder zijn/haar woning wil verkopen (mits expliciet beding opgenomen in de huurovereenkomst);
  • wegens het voornemen de woning te verhuren aan een bloed of aanverwant in de eerste graad van de verhuurder (mits expliciet beding opgenomen in de huurovereenkomst)

De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe is 1 juli 2024. De nieuwe wet zal geen werking hebben voor bestaande tijdelijke huurovereenkomsten.

Kamerstuk 36195, nr. A | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)

Over het wetsvoorstel
Het initiatief van Tweede Kamerleden Nijboer en Grinwis wijzigt Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek met als doel huurders beter te beschermen door versterking van de huurbescherming. Het wetsvoorstel regelt daarom dat de met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 geïntroduceerde algemene huurovereenkomsten voor bepaalde tijd worden teruggedraaid. Deze wijziging leidt ertoe dat verhuurders van zelfstandige woonruimte en van onzelfstandige woonruimte (zoals kamers) in de regel alleen vaste huurovereenkomsten kunnen aanbieden, dat wil zeggen: huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Tijdelijke verhuur blijft mogelijk onder specifieke voorwaarden.

Eerste Kamer kiest voor betere huurbescherming – Eerste Kamer der Staten-Generaal

 

Klik hier voor de tekst van de wet zoals die op 11 december 2023 is gepubliceerd.

Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen, neem dan contact met mij op.

Rechter bevestigt: huurindexatie met oud inflatiecijfer is terecht

In het vonnis in een ingewikkeld geschil inzake restaurantketen Happy Italy oordeelt de rechter dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden. De huurprijs die geïndexeerd is met een oud inflatiecijfer van het CBS is dus gegrond.

Lees het hele artikel op: https://vastgoedjournaal.nl/news/61509/rechter-bevestigt-huurindexatie-met-oud-inflatiecijfer-is-gerechtvaardigd

Rechter bevestigt: Huurindexatie met oud inflatiecijfer is terecht – Vastgoedjournaal.nl

 

Indien u vragen heeft, neem dan gerust contact met ons op!

Woningmarktplannen kunnen door: geen enkel wetsvoorstel controversieel verklaard

De plannen voor de woningmarkt van De Jonge worden naar alle waarschijnlijkheid niet controversieel verklaard. In de procedurevergadering woensdagavond 6 september jl. heeft de Tweede Kamer-Commissie Binnenlandse Zaken geen enkel wetsvoorstel controversieel verklaard.

Dit besluit van de commissie om de wetsvoorstellen niet controversieel te verklaren wordt aangeboden aan de Tweede Kamer, waarna de Tweede kamer er op 12 september 2023 definitief over gaat stemmen. Naar verwachting zal de Tweede kamer niet anders stemmen dan het besluit van de commissie.

Lees het hele artikel op: https://vastgoedjournaal.nl/news/60895/woningmarktplannen-kunnen-door-geen-enkel-wetsvoorstel-controversieel-verklaard

 

Lees het hele artikel op: https://vastgoedjournaal.nl/news/60895/woningmarktplannen-kunnen-door-geen-enkel-wetsvoorstel-controversieel-verklaard